- drijven
- {{drijven}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [aan de oppervlakte blijven] flotter; 〈zweven〉 planer2 [doornat zijn] être inondé; 〈van personen〉 être trempé ⇒ 〈zweet〉être en nage♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 zich drijvende weten te houden • arriver à ne pas perdre piedhet wrakhout is naar de kust gedreven • l'épave a dérivé vers la côtehout drijft op water • le bois flotte sur l'eaude zaak drijft op hem • c'est lui qui fait marcher l'affaireop zijn rug drijven • faire la plancheII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [voor zich uit doen gaan] pousser (devant soi)2 [figuurlijk][bewegen tot] pousser (qn. à)3 [bedrijven] faire4 [slaan] 〈spijker〉 enfoncer (dans)♦voorbeelden:1 de menigte uit elkaar drijven • disperser la foulevee naar de weide drijven • mener le bétail au préde vijand uit het land drijven • repousser l'ennemi hors des frontières2 〈figuurlijk〉 drijvende krachten • forces mouvantesdoor woede gedreven • poussé par la colère→ {{link=handel}}handel{{/link}}
Deens-Russisch woordenboek. 2015.